-
1 tangle
n. knoop, klit; verwarring; conflict, onenigheid--------v. in de war maken, in de knoop raken, komplikaties veroorzaken, de zaken complicerentangle1[ tænggl] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 conflict ⇒ onenigheid, moeilijkheden♦voorbeelden:1 in a tangle • in de war/knoop————————tangle2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 tangle with someone
tangle with someone -
3 embroil
v. verwikkelen; in een ruzie verwikkeld raken[ imbrojl]♦voorbeelden:embroil someone in • iemand betrekken bij(become/get) embroiled in • verwikkeld (raken) inembroil oneself with someone • met iemand overhoop liggen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский